Met en met komen er steeds meer uitspraken die verband houden met de financiële gevolgen van de corona-crisis. Op 17 juni 2020 schreef mijn collega reeds een blog over de gevolgen van corona in het huurrecht.
Corona heeft echter niet alleen de verhouding tussen verhuurders en huurders op scherp gezet. Ook werkgevers en werknemers hebben de gang naar de rechter gewaagd. In deze blog zal ik een uitspraak bespreken van de rechtbank Amsterdam van 28 mei 2020.
De feiten
De besloten vennootschap SS Dam BV (hierna: “de Werkgever”) exploiteert een restaurant met Turkse etenswaren, gelegen in de omgeving van de Nieuwendijk te Amsterdam. Het restaurant richt zich met name op toeristen. Op 1 maart 2020 werken er 16 mensen in het restaurant.
Door overheidsmaatregelen is het restaurant – net als de overige horeca – per half maart 2020 gesloten. Sinds eind april 2020 kunnen wel maaltijden worden afgehaald.
De Werkgever heeft alle werknemers verzocht vanaf half maart 2020 vakantiedagen op te nemen en bij de overheid een beroep op de Noodmaatregel Overbrugging Werkgelegenheid, beter bekend als NOW, gedaan. Op basis van de NOW is aan de Werkgever 60% van de loonsom over januari 2020 uitgekeerd. De Werkgever heeft bij gebrek aan financiële middelen ervoor gekozen 50% van het loon van de werknemers op te schorten en 50% wel uit te betalen.
Een van de werknemers van de Werkgever is het hier niet mee eens en heeft een kort geding procedure (een spoedprocedure) opgestart. De werknemer is een student uit Iran en verblijft met een studentenvisum in Nederland (hierna: “de Werknemer”). Zijn arbeidsovereenkomst loopt van 1 november 2019 tot 1 mei 2020. Het studentenvisum loopt op 31 mei 2020 af, daarna moet de Werknemer weer terug naar Iran.
De Werknemer stelt dat opschorting van het loon niet gerechtvaardigd is en hij hierdoor in financiële moeilijkheden komt. Daarnaast stelt hij dat hij niet verplicht kan worden vakantiedagen op te nemen en dit ook niet heeft gedaan en dat hij recht heeft op uitbetaling van zijn volledige loon. De Werknemer voert nog aan dat het voor hem moeilijker wordt zijn loon op een later moment te innen, omdat hij dan in Iran zal verblijven.
De Werkgever geeft aan dat zij niet over voldoende financiële middelen beschikt om op dit moment iedere werknemer het volledige loon te betalen en dus iedereen de helft van het loon heeft gekregen. De rest van het loon is opgeschort en zal weer worden uitbetaald op het moment dat het financieel gezien beter gaat met de Werkgever. Verder geeft de Werkgever aan dat zij Werknemer heeft opgeroepen voor andere werkzaamheden, omdat het restaurant gesloten was en Werknemer geen vakantie wilde opnemen, maar Werknemer dit heeft geweigerd.
Het oordeel van de rechtbank
Aangezien sprake is van een kort geding procedure is het oordeel van de rechter een voorlopig oordeel. Dat wil zeggen dat die uitspraak geldt totdat de rechtbank in een vervolgprocedure (de bodemprocedure) een definitief oordeel geeft. Vaak wordt geen vervolgprocedure meer opgestart, omdat partijen door het voorlopig oordeel al een aardig beeld hebben van hoe een rechter naar de zaak kijkt. Van belang is dat een rechter bij zijn voorlopig oordeel rekening houdt met de vraag of de vorderingen in een bodemprocedure kans van slagen hebben. Alleen dan zullen de vorderingen worden toegewezen.
In het onderhavige geval heeft de rechtbank een deel van de vorderingen toegewezen. De rechtbank heeft dit als volgt onderbouwd.
Volgens de rechtbank is het voldoende duidelijk geworden dat de Werkgever door buitengewone omstandigheden in een bedrijfseconomische noodsituatie verkeert. Dat rechtvaardigt echter nog niet het eenzijdig en zonder overleg overgaan tot niet uitbetalen van de helft van het loon, waardoor de Werknemer in financiële moeilijkheden komt. Daarbij is ook van belang dat niet duidelijk is wanneer de Werkgever weer over voldoende financiële middelen beschikt om de rest van het loon uit te betalen.
Hieruit blijkt duidelijk dat de rechtbank een afweging maakt tussen de belangen van de Werkgever, die in financieel zwaar weer zit, en de belangen van de Werknemer, die voor zijn inkomen volledig afhankelijk is van de Werkgever.
Een inkomensverlies van 50% is volgens de rechtbank te groot, mede gezien het feit dat de Werkgever niet van tevoren met de Werknemer heeft overlegd.
Ook wat betreft het wel of niet opnemen van vakantiedagen maakt de rechtbank een dergelijke belangenafweging. De rechtbank is van oordeel dat niet zonder meer vaststaat dat de Werknemer, nu het dienstverband ondertussen is beëindigd, recht heeft op uitbetaling van de niet opgenomen vakantiedagen. Hiervoor is van belang dat de Werknemer sinds half maart 2020 niet meer heeft gewerkt en kennelijk niet beschikbaar was voor werk, omdat hij geweigerd heeft aangepaste werkzaamheden te verrichten. Omdat niet met zekerheid kan worden vastgesteld dat in een vervolgprocedure deze vordering zal worden toegewezen, heeft de rechtbank die vordering voorlopig afgewezen.
Conclusie
Uit het hier besproken vonnis blijkt dat rechters proberen zoveel mogelijk rekening te houden met de belangen over en weer. Wanneer de Werkgever met zijn werknemers had overlegd en wellicht een minder groot deel van het loon had opgeschort, was het oordeel waarschijnlijk anders uitgevallen. Mede gezien het feit dat de Werkgever het loon heeft opgeschort en dit dus op een later tijdstip alsnog aan de werknemers moet uitbetalen.
Het weigeren om andere werkzaamheden dan gebruikelijk te verrichten, bijvoorbeeld omdat een horecazaak lange tijd gesloten blijft, kan nadelige consequenties hebben voor de werknemer. Het zijn bijzondere tijden, die van iedereen, ook van werkgevers en werknemers, enige flexibiliteit vragen.